Het nieuwe wetsvoorstel voor de stille bewind-voerders (pre-pack)

Onno G. Tacoma en Caroline Weebers-Vrenken[1]

Inleiding

Recent heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het voorstel van wet[2] met betrekking tot de stille bewindvoerder naar de Tweede Kamer gestuurd. Nadat de Minister eind 2013 een concept wetsvoorstel ter consultatie aan de diverse instanties had rondgestuurd, zijn er vele pennen in beweging gekomen, zo ook die van ons[3]. In die bijdrage, die overigens ook een plek heeft gekregen in de Memorie van Toelichting[4], hebben wij gereageerd op de ontwikkelingen uit de praktijk zoals die door ons destijds werden waargenomen. Ook het nieuwe wetsvoorstel geeft, zoals wij in dit artikel uiteen zullen zetten, aanleiding tot de nodige kanttekeningen en biedt ons inziens nog onvoldoende waarborgen voor opdrachtgevers (in de bouw), crediteuren (verhuurders, leveranciers) en personeel.

Leeswijzer

In eerste instantie zullen wij kort uiteenzetten wat de pre-pack faillissementsafwikkeling inhoudt. Dan grijpen wij terug op onze voornaamste kritiekpunten uit ons artikel uit 2013. Vervolgens bespreken wij enkele essentialia van de voorgestelde wetswijzigingen om af te sluiten met wat er naar onze mening in het wetsvoorstel ontbreekt en wat daaraan veranderd zou moeten worden. Afgesloten wordt met enkele slotoverwegingen.

De pre-pack

Op dit moment functioneert de pre-pak bij wijze van proef bij meerdere rechtbanken zonder wettelijke basis. Een in nood verkerende onderneming verzoekt de rechtbank om, ingeval van een aanstaand faillissement, vooraf een curator en rechter-commissaris aan te wijzen[5]. Dat verzoek bevat een toelichting op de (financiële) situatie en een inschatting, wanneer de onderneming verwacht het faillissement formeel te zullen aanvragen. In de uiteindelijke faillissementsaanvraag vermeldt de aanvrager de namen van de vooraf aangewezen curator en rechter-commissaris met het verzoek hen formeel te benoemen. Omdat de voor het faillissement aangewezen ‘pre-curator’ of ‘stille bewindvoerder’ tot aan het faillissement geen wettelijke status heeft, werkt hij op basis van een overeenkomst van opdracht, waarin zijn honorarium, bevoegdheden en aansprakelijkheid worden geregeld.

Samen met de ondernemer en diens adviseur(s) bereidt de stille bewindvoerder een activatransactie voor, teneinde de doorstart van een (gedeelte) van de onderneming mogelijk te maken. De activatransactie vindt plaats op dat ene ondeelbare moment, dat de onderneming failliet wordt verklaard. De (bedrijfs)onderdelen, die niet zijn meegenomen in de activatransactie, failleren en verdwijnen in de boedel om op reguliere wijze door de curator, die voor faillissement de pre-curator of stille bewindvoerder was, te worden afgewikkeld. Een voorbeeld ter illustratie. Er is een winkelketen met 50 gehuurde vestigingen. De winkelketen heeft in haar segment ernstig last van een verschuiving van de aankopen in haar winkels naar aankopen via het web. De winkels op minder sterke winkellocaties zijn als gevolg daarvan verlieslijdend. Via een pre-pack bereidt de winkelketen een faillissement en gelijktijdige doorstart voor. De goedlopende winkels starten direct door, de verlieslatende winkels en het daarin werkzame personeel vallen in het faillissement. In een klap heeft de (doorgestarte) winkelketen zonder extra kosten zoals de afkoop van huurovereenkomsten of een afvloeiingsregelingen voor het personeel, haar winkellocaties en personeelsbestand gereorganiseerd[6].

Voornaamste punten van kritiek in 2013

Onze eerder geuite kritiek richtte zich op een aantal onderdelen van de pre-pack praktijk, zoals die zich zichtbaar aan het ontwikkelen was. Wij zijn ingegaan op het ontbreken voor de crediteuren van enige betrokkenheid bij, of invloed op de pre-pack voorbereiding en als gevolg daarvan, het doorbreken van de paritas creditorum tussen de crediteuren. De mogelijke door een pre-pack benadeelde crediteuren in de bouw- en vastgoedsector zijn niet alleen de werknemers of de leveranciers,  maar ook de opdrachtgevers van renovatie en nieuwbouw, adviseurs, aannemers onderaannemers, alsmede aan de beleggingskant de verhuurders van winkels of bedrijfsgebouwen. Er leek ruimte te komen voor dekking van pauliana en bestuurdersaansprakelijkheid door de toestemming van rechter-commissaris, waarbij nauwelijks sprake was van rechtsbescherming door de uiterst korte beroepstermijn, die gegeven is bij het uitspreken van faillissement.

Het wetsvoorstel 34 218, de stille voorbereiding

Uit de Memorie van Toelichting[7] behorende bij het wetsvoorstel blijkt dat de minister zich genoemde knelpunten ter harte heeft genomen. In de memorie wordt herhaaldelijk stilgestaan bij de afweging tussen het belang(en) dat gediend wordt met de ‘stille voorbereiding’, zoals de pre-pack in het wetsvoorstel wordt genoemd, afgewogen tegen de transparantie die systematisch samenhangt met een faillissement. Daarbij is aandacht gegeven aan de achterstandspositie van crediteuren, de mogelijke doorbreking van de paritas creditorum, de onzekerheid voor het personeel en de mogelijke schijn van pauliana bij de doorstart van een gedeelte van de onderneming. Het is niet eenvoudig gebleken deze ingrediënten een plaats te geven in een werkbare wettelijk verankerde procedure.

De vraag die naar aanleiding van een eerste analyse van de concept wettekst opkomt, is of het ontworpen wettelijk instrumentarium in de praktijk zal kunnen functioneren. Het wetsvoorstel schrijft voor dat er tijdig wordt gekozen voor de stille voorbereiding. De gemiddelde ondernemer is echter geneigd om nog te volharden en door te zetten in situaties waarbij het slecht gaat. De toepassing zal derhalve mede afhangen van adviseurs, alsook van financiers of – in de bouwpraktijk – van grote opdrachtgevers. Zij kunnen ondernemingen wijzen op de mogelijkheden van de ‘stille voorbereiding’ of deze in uiterste gevallen zelfs voorschrijven. Hier zit ook de keerzijde aan dat de ondernemer mogelijk wordt gehinderd in zijn ondernemerschap en te vroeg wordt aangespoord tot een doorstart. Hoe dit uitpakt laat zich lastig voorspellen.

Daarnaast, zo is onze conclusie, verdient de doorbreking van de paritas creditorum een met meer waarborgen omgeven wettelijke regeling dan nu in het wetsvoorstel is opgenomen. Zeker nu er in de (vak) pers steeds meer geconstateerd wordt dat curatoren (zij begeleiden de pre-pack ondernemer tijdens de stille voorbereiding) een kennisvoorsprong hebben ten opzichte van rechter-commissarissen[8] en deze laatste ook nog eens een overvolle agenda en dossierkast hebben. Adequate bedrijfseconomische en juridische toetsing van stille voorbereiding en het gesloten akkoord omtrent de doorstart dreigt onvoldoende plaats te zullen gaan vinden, wat ten nadele strekt van de crediteuren.

Het wetsvoorstel is, mede getoetst aan de bouw- en vastgoedpraktijk en ons inziens vatbaar voor verbetering. In deze bijdrage hebben wij dit nader uitgewerkt.

Voorwaarden voor stille voorbereiding (wetsvoorstel 34 218)

De kern van het wetsvoorstel is vastgelegd in het nieuwe artikel 363 lid 1 van de Faillissementswet. Daarin worden twee voorwaarden gesteld, waaraan de schuldenaar moet voldoen wil deze in aanmerking komen voor toewijzing van een beoogd curator en een beoogd rechter-commissaris.

  1. De voorwaarde ‘Dreigt te raken’ 

 “Op verzoek van een schuldenaar die in de situatie dreigt te raken waarin hij met het betalen van zijn schulden niet zal kunnen voortgaan …[…]”

Hierbij gaat het om de zinsnede ‘dreigt te raken’. Grond voor een faillissement is (art. 1 Fw) een schuldenaar die in een toestand verkeert dat hij is opgehouden […] en voor een surseance van betaling (art. 214 Fw) de schuldenaar die voorziet dat hij met het betalen niet kan voortgaan […]. Het lijkt erop dat de wetgever een derde categorie heeft gecreëerd op grond waarvan het mogelijk is de Rechtbank te verzoeken een beoogd curator aan te stellen. Vraag die direct opkomt, is wat er door de wetgever wordt verstaan onder het criterium ‘dreigt te raken’?

Volgens de Memorie van Toelichting[9] moet de schuldenaar in die situatie:

  1. Aantonen dat hij in de ‘stille voorbereidingsfase’ nog in staat zal zijn om de lopende en nieuwe betalingsverplichtingen – waaronder het salaris van de beoogd curator en de kosten van de door hem geraadpleegde derden, alsmede fiscale betalingsverplichtingen – te voldoen;
  2. De financiële problemen mogen op het moment van de aanvraag tot aanwijzing van een beoogd curator niet van dien aard zijn dat de schuldenaar in feite al in een faillissementstoestand verkeert, dat wil zeggen in een toestand verkeert dat hij is opgehouden met betalen.

Volgens de Memorie van Toelichting[10] zijn de criteria ingegeven als stimulans voor de schuldenaar om:

“tijdig hulp te zoeken wanneer betalingsonmacht dreigt en zich daarbij – om schade bij schuldeisers en andere betrokkenen zoveel mogelijk te bepreken – op tijd voor te bereiden op een mogelijk aanstaand faillissement”. 

De vraag is wie er op basis van deze criteria feitelijk in aanmerking zal komen voor de toewijzing van een beoogd curator? Met andere woorden, welke ondernemer realiseert zich vroegtijdig dat er een situatie dreigt, waarin hij met het betalen van zijn schulden niet kan voortgaan, zoals bedoeld in het wetsvoorstel. Een ondernemer zal naar verwachting niet snel, terwijl hij nog steeds aan zijn lopende betalingsverplichtingen kan voldoen, om de aanwijzing van een beoogd curator verzoeken. Hij/zij zal er op dat moment het belang niet van inzien. Veel ondernemingen zullen in dat stadium nog geneigd zijn door te gaan tot de wal het schip keert en niet in het zicht van de – al dan niet vermeende – haven het roer uit handen geven. Dat valt voornamelijk te verwachten bij kleinere of MKB[11] ondernemingen. Alleen als een duidelijk voordeel te behalen valt, zal het middel van de stille bewindvoering door een onderneming worden ingezet. Het middel leidt immers tot een zeker faillissement.

In dat kader kan worden verwezen naar het Jaaroverzicht van de Kamer van Koophandel. Er zijn in Nederland[12] ca. 1,7 miljoen bedrijven. Als daaruit de parttime bedrijven en de zzp-ers worden weggestreept, houdt men ca. 422.000 MKB bedrijven en 1.417 grootbedrijven over. Van die MKB bedrijven zijn er in 2014, 3.886 failliet gegaan. Van het aantal grootbedrijven geeft het jaaroverzicht geen cijfers; vermoedelijk blijft dat beperkt tot de tientallen[13]. Als de verwachting gerechtvaardigd is dat het MKB niet of nauwelijks aan de gestelde voorwaarden voor een stille bewindvoering zal kunnen voldoen, rijst de vraag of de wetgever niet een regeling heeft ontworpen, waarvan geen gebruik zal worden gemaakt. Deze zal dan slechts toepasbaar blijken te zijn voor dat enkele groot bedrijf dat tijdig onderkent dat het nog (net) aan de gestelde voorwaarden voldoet. Zelfs aan dat laatste kan worden getwijfeld gelet op de ontwikkelingen zoals die zich bij het installatiebedrijf Imtech hebben voltrokken. In dat kader moet worden opgemerkt dat de nadelige gevolgen voor crediteuren bij dergelijke MKB faillissementen, de werknemers, opdrachtgevers en onderaannemers, juist omvangrijk zijn.

In welke gevallen zou een MKB-bedrijf bijvoorbeeld aanleiding kunnen zien voor de pre-pack? In de bouw- en vastgoedsector kan gedacht worden aan de  aannemer die een werk heeft aangenomen, dat een groot debacle dreigt te worden. Als de onderneming hierin dreigt te worden meegesleurd, is het denkbaar dat de aannemer zoekt naar oplossingen, zoals de stille bewindvoering. In die situatie zou tevens sprake moeten zijn van een onwillig opdrachtgever die niet bereid is aan een aannemer overgedragen risico’s terug te nemen. Betwijfeld kan worden of de wetswijziging hiervoor bedoeld is. Of de winkelier die van een zware huurlast af wil, omdat hij meer brood ziet in de start van een webwinkel, dan het exploiteren van zijn locatie in de binnenstad. De verhuurder zal echter niet genegen zijn tot heronderhandeling, als de huurprijs hoog is of bij een ‘huurdersmarkt’. In beide gevallen is er sprake van een of enkele crediteuren, die de onderneming hinderen.

In die omstandigheden is de voorbereiding van een pre-pack voor indiening van het verzoek bij de rechtbank betrekkelijk eenvoudig.

Gesteld dat het instrument wel gaat werken, dan dreigt er mogelijk een ander effect. De pre-pack kan ook een goedkope methode zijn om tot een bedrijfsoverdracht aan gelieerde partijen te komen die wordt gecombineerd met gedeeltelijke sanering.

Als het wetsvoorstel slechts bruikbaar zal blijken te zijn voor het grootbedrijf en de MKB-er die wil saneren, is er alle aanleiding hierin ruimte te geven voor een gedegen rol van de rechter- commissaris. Op zijn minst zal ieder individueel verzoek om een stille bewindvoering door de rechter-commissaris, alvorens tot toekenning over te gaan zorgvuldig moeten worden getoetst. In het wetsvoorstel[14] wordt de stille voorbereiding echter reeds toegestaan, indien summierlijk blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

Bovendien is de termijn voor de stille voorbereiding beperkt tot twee weken[15], hetgeen een ‘onvoorbereide stille voorbereiding’ naar onze verwachting feitelijk onmogelijk maakt. Dat betekent ook dat er oog moet zijn voor goede rechtsbescherming. Er is sprake van een ‘tweetrapsraket’, de voorbereiding met adviseurs en derden gevolgd door de voorbereiding onder de dekking van beoogd curator en rechter-commissaris. Crediteuren die de middelen hebben, zullen voortaan nog krachtiger en sneller hun incasso-instrumenten dienen in te zetten om vooraan in de rij te staan. Crediteuren zonder deze middelen moeten mogelijk beschermd worden door een toets achteraf.

  1. De voorwaarde ‘Meerwaarde’ 

De tweede voorwaarde die in het nieuwe artikel 363 lid 1 Fw wordt gesteld is dat de schuldenaar aannemelijk moet maken dat de ‘stille voorbereidingsfase’ in zijn specifieke geval ‘meerwaarde’ heeft. Daarbij stelt de wetgever als criteria dat de rendabele onderdelen, na faillietverklaring, worden verkocht tegen a) een zo hoog mogelijke verkoopprijs en b) met behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De verkoopopbrengst en het behoud van werkgelegenheid moeten, in vergelijking tot een regulier faillissement, opwegen tegen het belang om de voorbereiding in stilte te laten plaatsvinden.

Ingeval van een regulier faillissement vindt er in beginsel een totale desintegratie van de onderneming plaats. Daarmee valt de onderneming uiteen in allerhande losse onderdelen die door de curator worden verkocht. Personeel wordt ontslagen lopende overeenkomsten worden beëindigd enzovoorts. Als gevolg van die desintegratie treedt er een extreme waardedaling op van de individuele componenten als (werk)voorraad, gebouwen, machines enzovoort. Wel komt het voor dat nadien vanuit de losse onderdelen van het gefailleerde bedrijf, al dan niet met opnieuw aangenomen, eerder ontslagen personeel opnieuw wordt gestart.

Feitelijk vindt die herstart in de pre-pack situatie al plaats voordat het faillissement plaatsvindt. Men komt dan voor het doorstartende deel niet aan de fase van desintegratie toe. Daarmee ondergaan de individuele onderdelen als het goed is[16] niet die extreme waardedaling als ingeval van een faillissement. Bij een verzoek voor het toepassen van een stille voorbereiding zal het dus altijd zo zijn dat er sprake is van meerwaarde. Daarmee valt te betwijfelen of deze voorwaarde onderscheidend zal werken. Bij een toets vooraf zal de voorwaarde wellicht geen betekenis hebben. Vraag is enkel of er achteraf voldoende meerwaarde is gegenereerd met het realiseren van de doorstart, zodat de belangen van de crediteuren afdoende zijn gediend. 

Wat er ontbreekt 

Het wetsvoorstel beoogt, zoals gezegd, een kader te geven voor de stille voorbereiding van een doorstart/faillissement. Daarin moet een oplossing worden gevonden voor de belangentegenstelling die bestaat in het in stilte voorbereiden van de doorstart en het behoud van transparantie en de daarmee samenhangende rekening en verantwoording in een faillissementssituatie. Die belangentegenstelling speelt vooral ten aanzien van het personeel dat niet mee mag met de doorstart en de crediteuren en/of opdrachtgevers die straks in het faillissement gaan vallen ten opzichte van de ‘gelukkigen’ die wel mee mogen doen. In de memorie van toelichting wordt dat probleem[17] erkend maar vervolgens laat de wetgever het bij de constatering dat daar een grote verantwoordelijkheid ligt bij de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris. De beoogd curator heeft echter als taak-/doelstelling om de doorstart te realiseren, terwijl de rechter-commissaris een kennisachterstand en onvoldoende tijd en ruimte heeft voor een gedegen beoordeling. De wetgever laat de werking van het wetsvoorstel wellicht afhangen van twee spelers die feitelijk niet in staat zijn of worden gesteld om diens verwachtingen waar te maken.

Betere onderbouwing van de ‘meerwaarde’ 

De verantwoordelijkheid van de beoogd curator en rechter-commissaris, afgezet tegen de summierlijk toetsing die bij het indienen van het verzoek plaatsvindt en de betrekkelijk korte periode die er voor deze stille voorbereidingsfase staat, vinden wij aan de dunne kant en nauwelijks met enige waarborg omkleed. Beter ware het geweest als de wetgever ter invulling van het criterium ‘meerwaarde’ had voorgeschreven dat de indiener van het verzoek er in zijn verzoekschrift blijk van moet geven dat hij al werk heeft gemaakt van het opstellen van een sociaal plan of vergelijkbare afvloeiingsregeling voor personeel dat niet meegaat in de doorstart. Het zelfde geldt voor de crediteuren. Er zou een concrete begroting/business case moeten liggen, waaruit blijkt dat de te verwachten opbrengst in de faillissementsboedel ten behoeve van de crediteuren die niet meegaan in de doorstart, beter is dan ingeval van een faillissement. Met de pre-pack vindt er immers een doorbreking van de paritas creditorum plaats. Daar mag wel iets concreets tegenover staan, dat zich ook achteraf laat toetsen. De huidige tekst van de wet biedt te veel ruimte om middels de pre-pack figuur selectief afscheid te nemen van personeel, onderaannemers, leveranciers, verhuurders en opdrachtgevers in de bouw. 

Integrale beoordeling van de casus vooraf 

Zoals gezegd zal het criterium ‘dreigt te geraken’ er naar verwachting toe leiden dat (MKB) ondernemers niet meer in aanmerking zullen komen voor een ‘stille bewindvoering’, omdat ze te lang zijn doorgegaan met ondernemen. Denkbaar is bij de toepassing van deze voorwaarde ruimte te laten voor een toets door een deskundige. Dat kan een aan de Rechtbank verbonden bedrijfseconomische deskundige zijn[18]. Wij achten het zeer aannemelijk dat er bij ondernemers die een faillissementsverzoek of een verzoek om stille voorbereiding indienen nog sprake is van een mogelijkheid om een levensvatbare doorstart te kunnen maken. Die doorstart zou met het huidige wetsvoorstel geblokkeerd zijn. De integrale beoordeling zou gemaakt kunnen worden door de beoogd rechter-commissaris ondersteund door de bedrijfseconomische deskundige, die bij de aanvraag een adviserende stem naar de Rechtbank heeft.

Hierbij valt te denken aan het volgende voorval. Een toeleverancier van de bouw in gevels heeft binnen een onderneming twee activiteiten, gewone glazen gevels en een nieuw type glazen gevels. In de inmiddels al veel toegepaste nieuwe type gevel zit een gebrek als gevolg waarvan er een golf aan garantieclaims is losgekomen en er onoverkomelijke betalingsproblemen zijn ontstaan. Volgens de wetgever zou het dan te laat zijn om middels een stille bewindvoering een doorstart te maken met de gezonde activiteit. Ingeval van een integrale beoordeling vooraf van de casus zal er waarschijnlijk worden geconcludeerd tot het laten doorstarten van het gezonde deel.

Uitbreiding beroepstermijn en informatieplicht aan crediteuren 

Na de faillietverklaring vindt de voorbereide doorstart plaats. Als het dan eenmaal zover is, het faillissement wordt uitgesproken, dan blijft ten aanzien van de beslissingen van de rechter-commissaris, hij keurt immers de doorstart goed,  slechts gedurende vijf dagen[19] de mogelijkheid bestaan om hiertegen in beroep te gaan. De enige verbetering in het wetsvoorstel ten opzichte van de huidige nog niet gereguleerde situatie is dat het verslag van de beoogd curator op dat moment beschikbaar is. In de praktijk duurt het in de regel al een tot twee weken, voordat de omgeving van de onderneming zich ervan bewust wordt dat er sprake is van een faillissement al dan niet gecombineerd met een doorstart. De geboden beroepstermijn is dan al verstreken. De wetgever komt de crediteuren hierin slechts een klein stukje tegemoet. Artikel 74 FW is uitgebreid. Hierin wordt bepaald dat er na het faillissement een voorlopige commissie van schuldeisers kan worden ingesteld, wanneer de beoogd curator en/of de beoogd rechter-commissaris daartoe aanleiding zien.

Om meerdere redenen is dat ontoereikend. In de eerste plaats hebben de schuldeisers die niet betrokken worden bij de doorstart altijd een informatie achterstand en missen als gevolg daarvan veelal de beroepstermijn. Voorts zullen de beoogd curator en rechter-commissaris in de eerste plaats gericht zijn op de doorstart en zullen niet snel het belang inzien om (nota ben pas na het faillissement) een voorlopige commissie van schuldeisers in te stellen. Bovendien is het de vraag wat de bevoegdheden zijn van deze commissie en of deze eigenlijke druk op de doorstart kunnen uitoefenen, die leidt tot een evenwichtig proces en betere uitkomst.

Alle benadeelde schuldeisers moeten ons inziens een reële mogelijkheid c.q. voldoende tijd krijgen om zich te verzetten. Daarbij bestaat er alle begrip voor dat er in een dergelijke situatie snelheid geboden is. Een oplossing zou gevonden kunnen worden wanneer de schuldenaar wordt verplicht om zijn schuldeisers die niet betrokken zijn bij de doorstart schriftelijk te informeren op de dag dat het faillissement wordt uitgesproken. Zo zijn alle crediteuren geïnformeerd en kunnen zij zich beraden, terwijl  de beroepstermijn ongewijzigd blijft. De beroepsmogelijkheid bij de rechtbank van artikel 67 lid 1 FW zou er dan in moeten voorzien dat de pre-pack faillissementsafwikkeling kan worden geblokkeerd en alsnog wordt omgezet in een regulier faillissement.

Slotoverwegingen

Het wetsvoorstel is bondig en laat ruimte voor invulling in en door de praktijk. Zo is ruimte voor de beoogde oplossing, het verminderen van de in die praktijk gesignaleerde onnodige waardeverliezen als gevolg van faillissementen. Wij menen echter dat de positie van de meest elementaire betrokkenen, de crediteuren, nog te weinig gezekerd is. In plaats daarvan krijgen beoogd curator en rechter-commissaris veel ruimte om de stille voorbereiding mogelijk te maken. Dit, terwijl de vervulling van hun rol niet of nauwelijks toetsbaar is en gecorrigeerd kan worden via rechtsbescherming voor crediteuren en andere betrokkenen. Juist om voor die partijen meer waarborgen in het leven te roepen, zijn wij van mening dat de ondernemer die om de aanstelling van een stille bewindvoerder vraagt, met een goede business case moet komen die vooraf integraal door een deskundige kan worden getoetst. Daarnaast dienen de crediteuren die niet mee mogen in de doorstart, gelijktijdig met het uitspreken van het faillissement en allen op het zelfde moment te worden geïnformeerd.

Zonder deze aanvulling in de regelgeving zal de ‘voorbereide’ stille voorbereiding een eenvoudig instrument zijn voor ondernemingen om lastige crediteuren achter zich te laten. De opdrachtgevers, verhuurders, aannemers, adviseurs en financiers met een profijtelijke afspraak in een veranderende markt zijn gewaarschuwd. Het is aan te bevelen dat zij hun contractmanagement en -voorwaarden aanpassen op dit nieuwe instrument.

Oktober 2015

==============================


[1] mr. C.J.M. Weebers- Vrenken MRE en mr. O.G. Tacoma MRE MRICS zijn beiden advocaat en verbonden aan Weebers Vastgoed Advocaten NV te Eindhoven, www.vastgoed-advocaten.nl
[2] Wetsvoorstel wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de Rechtbank van een beoogd curator (Wet Continuïteit Ondernemingen I, Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34218 nr. 2)
[3] mr. O.G. Tacoma en mr. C.J.M. Weebers-Vrenken, The Blacksite van een pre-pack faillissement, vastgoedrecht 2013 nr. 6.
[4] Tweede Kamer vergaderjaar 2014-215, 34218 nr. 3 voetnoot 5 pagina 2.
[5] Mr. Drs N.W.A. Tollenaar, faillissementsrechters van Nederland: geef ons de pre-pack § 6.3 p.13
[6] Dit is in heel kort bestek wat er bijvoorbeeld is gebeurd bij de doorstart van Schoenenreus
[7] Ondermeer Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34218, nr. 3, pp. 3 werknemers, 7 schuldeisers, 14 voorwaarden bij de aanwijzing enz.
[8] www.ftm.nl; hoe de rechter-commissaris danst aan de touwtjes van de curator, 6 augustus 2015: “Volgens hoogleraar Burgerlijk recht Bas Kortman, voormalig rector magnificus van de Radboud Universiteit, schiet het inhoudelijk toezicht tekort. ’Dat komt enerzijds door het grote aantal dossiers dat rechter commissarissen moeten overzien, maar daarnaast is ook hun deskundigheid in veel gevallen te beperkt. Dat is geen persoonlijk verwijt maar ligt aan het systeem”. www.sp.nl; 2005 “Een veel te klein aantal rechters-commissarissen moet het toezicht uitvoeren […]”.
[9] Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34218, nr. 3 p. 44, eerste alinea.
[10] Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34218, nr. 3 p. 44, laatse regel eerste alinea.
[11] Zie ook de constatering van curator mr. drs. F.P.G. Dix, www.turnaroundadvocaten.nl/blog/floris-dix-social-media-genoten-verenigt-u!
[12] Jaaroverzicht Ondernemend Nederland, Bedrijfsleven 2014 van de Kamer van Koophandel, paragraaf 1.1 en 3.4
[13] Herleid uit de perspublicaties die bij grote bedrijven vanwege hun impact doorgaans plaats vinden.
[14] Artikel 363 lid 2 Faillissementswet ‘De rechtbank gaat over tot aanwijzing indien summierlijk blijkt …[…] ‘
[15] Artikel 363 lid 3 Aan de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, stelt de rechtbank ene termijn van ten hoogste twee weken.
[16] Er is weinig bekend over de opbrengst/ betaalde koopsommen voor de doorgestarte ondernemingen die ten goede zouden moeten komen aan de faillissementsboedel. De indruk bestaat dat er, met als alternatief een faillissement, veelal voor te lage prijzen wordt verkocht, alg gevolg waarvan de boedel wordt benadeeld.
[17] Tweede kamer, vergaderjaar 2014-2015, 34 218, nr. 3 p.7
[18] Ingeval va een executoriale onderhandse verkoop van een registergoed vindt er vooraf ook een taxatie plaats. De beoordeling zou een soort bedrijfseconomische taxatie kunnen zijn.
[19] Beroepstermijn artikel 67 lid 1 Faillissementswet