Legesverordening Rotterdam: maatstaf in Tarieventabel onverbindend

De hoogte van legesaanslagen voor bouwomgevingsvergunningen – die veelal zijn gekoppeld aan de hoogte van de (geraamde) bouwsom en daarom vooral bij grote bouwprojecten zeer aanzienlijk kunnen zijn – is ontwikkelaars geregeld een doorn in het oog. Te meer omdat de leges weliswaar verschuldigd zijn vanwege door de gemeente verleende diensten in verband met het in behandeling nemen van een omgevingsvergunningaanvraag, maar volgens vaste jurisprudentie er  geen rechtstreeks verband hoeft te bestaan tussen de hoogte van de leges en de omvang van de door de gemeente verleende dienst (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2009:BI1943). Gemeenten hebben een grote vrijheid bij het bepalen van heffingsmaatstaven voor de invordering van gemeentelijke belastingen (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3). Die vrijheid vindt zijn begrenzing in het verbod op overschrijding van de 100% kostendekkendheid en in het verbod op heffingsmaatstaven die leiden tot willekeurige of onredelijke belastingheffing.

De rechtbank Rotterdam heeft op 16 oktober jl. geoordeeld (ECLI:NL:RBROT:2015:6652dat er sprake was van willekeurige en onredelijke belastingheffing bij de legesverordening van de gemeente Rotterdam. De gehanteerde heffingsmaatstaf uit de Tarieventabel behorende bij de legesverordening is door de rechtbank onverbindend verklaard jegens eiser in kwestie en de bestreden aanslag is vernietigd. Aanleiding voor deze uitspraak was een door de gemeente Rotterdam opgelegde legesaanslag van €100.335,= bij een bouwwerk met een geschatte bouwsom van €1.375.000,=.

Door eiser in kwestie is een beroep gedaan op:

– de onverbindendheid van de legesverordening omdat onvoldoende inzichtelijk was gemaakt dat de opbrengstlimiet van artikel 229b lid 1 Gemeentewet niet was   overschreden,

– en op de onverbindendheid van de maatstaf voor de bepaling van de hoogte van de opgelegde leges, omdat er sprake was van onredelijke en willekeurige belastingheffing (229b lid 2 Gemeentewet).

Het verbod op overschrijding van de kostendekkendheid houdt in dat tarieven van leges voor bijvoorbeeld omgevingsvergunningen niet hoger mogen worden vastgesteld dan noodzakelijk om de begrote kosten van het behandelen van alle aanvragen van omgevingsvergunningen in enig jaar te dekken. Dit verbod heeft, als gevolg van jurisprudentie, geleid tot een verzwaarde motiveringsplicht voor gemeenten bij het geven van informatie over en inzicht in de geraamde opbrengsten en kosten. Het beroep hierop heeft de rechtbank echter ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad van 4 en 18 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:777 en ECLI:NL:HR:2014:938) waarin de verzwaarde motiveringsplicht voor heffingsambtenaren over geraamde kosten en baten juist weer aanzienlijk is verlicht.

 De tweede beroepsgrond echter, slaagt volgens de rechtbank. Daarvoor verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 4 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:780), waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat het hanteren van een ‘vast, bescheiden percentage van de bouwkosten van 2,25%, zoals dat op grond van de Verordening geldt voor bouwkosten boven €250.000,-, niet kan worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig’. Ook het hanteren van een hoger vast percentage voor aanvragen vanaf een bepaalde bouwsom is volgens de Hoge Raad niet onredelijk of willekeurig. De Rotterdamse Tarieventabel leidde tot een legesbedrag ter hoogte van ca. 7,3% van de bouwkosten, hetgeen volgens de rechtbank zo hoog is dat er geen sprake is van een ‘bescheiden percentage van de bouwsom’.

De rechtbank wijst voorts uitvoerig op de onredelijkheid van de wijze waarop de Tarieventabel is opgebouwd. Dit wordt door de rechtbank de ‘zaagtandstructuur’ genoemd: door per bouwsom-categorie een vast bedrag aan leges te heffen, ontstaan er binnen elke categorie grote verschillen (variërend van 2,5% tot maar liefst 9,5%) in het te betalen percentage aan leges en zijn ook de verschillen op de grens van de verschillende categorieën aanzienlijk. Volgens de rechtbank heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd waarom deze wijze van tariefheffing geen onredelijke of willekeurige heffing zou vormen (overeenkomstig HR 28 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0273).

De gemeente heeft kennelijk weliswaar gewezen op de herziening van de tariefstructuur in 2012, die was gebaseerd op het teruglopen van grote bouwprojecten als gevolg van de recessie. Daarbij zou de afhankelijkheid van een relatief klein aantal aanvragen in de hogere tariefklasse zijn afgenomen. Volgens de rechtbank wordt hiermee echter niet verklaard waarom de gekozen ‘zaagtand-tarievenstructuur’ nodig zou zijn om de beoogde doelen te bereiken.

De gemeente Rotterdam is niet uniek in de keuze voor een zaagtandstructuur in een leges-Tarieventabel. Mocht de uitspraak in hoger beroep (voor zover de gemeente daartoe over zal gaan) in stand blijven, dan zal jurisprudentie moeten uitwijzen of de keuze voor deze heffingsmaatstaf per definitie onverbindend moet worden geacht vanwege onredelijke en willekeurige belastingheffing of dat dit alleen het geval zal zijn voor zover het leidt tot een legesaanslag van (aanzienlijk) meer dan 2,25% van de bouwsom. Heeft u vragen over leges of wilt u weten of de uitspraak van de rechtbank Rotterdam mogelijk gevolgen of kansen voor u heeft, dan kunt u contact opnemen met ons kantoor.

Oktober 2015

Door: mr. Miranda Pals-Reiniers