Ontruiming krakers bij wederrechtelijk gebruik van de onroerende zaak
In de praktijk wordt in geval een pand is gekraakt soms ervoor gekozen om met de krakers een bruikleenovereenkomst aan te gaan. Het komt echter regelmatig voor dat die overeenkomst er niet toe leidt dat het pand bij het einde van de overeenkomst door de gebruikers wordt verlaten. Soms zitten er dan nieuwe gebruikers is. Voor een eigenaar is het dan van belang om te weten wat zijn rechten en mogelijkheden zijn om weer vrij te kunnen beschikken over het pand, bijvoorbeeld in geval van sloop of renovatie. Op 2 oktober 2015 heeft de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2015:2909, over een dergelijke situatie duidelijkheid geschapen. De volgende situatie deed zich voor.
De gemeente Utrecht is eigenaar van een pand dat op termijn zal worden gesloopt. Het pand wordt gekraakt. De gemeente heeft met de krakers, partij A, een bruikleenovereenkomst gesloten. In de bruikleenovereenkomst is bepaald dat deze eindigt indien de bruiklener het pand verlaat. In dat geval dient het pand weer ter vrije beschikking van de gemeente te worden gesteld. Vervolgens constateert de gemeente dat de krakers zijn vertrokken en dat het pand wordt gebruikt door nieuwe gebruikers, partij B en C. Aan partij A wordt verzocht om in te stemmen met het beëindigen van de bruikleenovereenkomst en het leeg opleveren van het pand. Partij A heeft hiermee ingestemd. De gemeente heeft vervolgens geprobeerd om met partij B en C een nieuwe bruikleenovereenkomst te sluiten. Dit weigeren partij B en C omdat zij enkel willen instemmen met een tijdelijke huurovereenkomst. De gemeente kan echter niet met een dergelijke overeenkomst instemmen, omdat het pand niet voldoet aan de minimum eisen van het Bouwbesluit. De gemeente constateert echter dat partij B en C inmiddels ook het pand hebben verlaten en dat het pand in gebruik is bij partij D. Aan partij D is door de gemeente ook een bruikleenovereenkomst aangeboden tot het moment van sloop. Partij D weigert echter de bruikleenovereenkomst te ondertekenen. De gemeente heeft als gevolg daarvan aangifte gedaan van het wederrechtelijk verblijf van partij D in het pand. De betrokken officier justitie heeft de bewoners van het pand in kennis gesteld van het voornemen op om grond van artikel 551a Sv het pand strafrechtelijk te ontruimen.
In kort geding heeft partij D de staat gedagvaard en gevorderd om de staat te verbieden het pand op strafrechtelijke gronden te ontruimen. De voorzieningenrechter en het gerechtshof hebben de vorderingen van partij D afgewezen. Van belang is dat het gerechtshof overweegt dat de gemeente als rechthebbende in de zin van artikel 138a Sr het (rechtmatige) gebruik van het pand heeft beëindigd per e-mail, zodat het verblijf van partij D in ieder geval na die datum wederrechtelijk was. Tevens overweegt het gerechtshof dat bij artikel 138a Sr ook strafbaar is gesteld het wederrechtelijk verblijven in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, ook al is de dader die woning of dat gebouw niet wederrechtelijk binnengedrongen. Volgens het gerechtshof blijkt uit de strafbepaling dat zowel het wederrechtelijk binnendringen als het wederrechtelijk verblijven onafhankelijk van elkaar strafbaar zijn gesteld.
In cassatie stelt partij D dat het gerechtshof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan artikel 138a Sr. Partij D betoogt dat iemand slechts dan wederrechtelijk in een pand kan verblijven als bedoeld in die bepaling, als vaststaat dat hij of een ander het pand eerst wederrechtelijk is binnengedrongen. Volgens partij D is dat alleen in geval sprake is van kraken als bedoeld in die bepaling.
De Hoge Raad oordeelt dat noch de tekst van de wet, noch de daarop gegeven parlementaire toelichting steun biedt voor deze bepleite beperking en oordeelt dat dat de uitleg en het oordeel van het gerechtshof juist is.
Deze uitspraak van de Hoge Raad is voor de praktijk van belang in die situaties dat er slechts sprake is van het wederrechtelijk verblijven in een pand, zonder dat ook sprake is van het wederrechtelijk binnendringen voorafgaand aan het verblijven in het pand. Bovendien kan dit ook worden toegepast in civielrechtelijke ontruimingskortgedingen in geval er sprake is van het wederrechtelijk verblijven in een pand. Daarvan is volgens het gerechtshof ook sprake indien het rechtmatig gebruik van het pand is beëindigd. Volgens het hof is na beëindiging het verblijf van de bewoner wederechtelijk in de zin van artikel 138a Sr. Hiermee wordt nog nadrukkelijk(er) aangegeven dat een ontruiming in die situaties ook civielrechtelijk dient te worden toegewezen. Indien u met een dergelijke situatie wordt geconfronteerd, kunt u contact opnemen met de advocaten van Weebers Vastgoed Advocaten N.V.
December 2015, Bart Poort