De ruimtelijke inpassing van zonneparken, let op het gemeentelijk en provinciaal beleid.

Op 27 juni jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ‘Afdeling’) zich in een tussenuitspraak uitgelaten over de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de realisatie van een zonnepark in Sappemeer. Kort en goed oordeelt de Afdeling in deze tussenuitspraak dat het College van B&W zich in dit geval bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan ten onrechte op het standpunt stelde dat sprake was van een goede ruimtelijke ordening omdat glastuinbouw ter plaatse zou zijn toegestaan, waarmee de realisatie van 9 meter hoge kassen mogelijk was en een zonnepark aldus minder ruimtelijke impact zou hebben. De Afdeling oordeelt in onderhavige uitspraak dat het de vraag is hoeveel oppervlakte aan glastuinbouw het geldende bestemmingsplan op de beoogde locatie van het zonnepark mogelijk maakt. Het college heeft dat in haar besluitvorming niet duidelijk gemaakt. Ook heeft het college er geen rekening mee gehouden dat provinciale regels beperkingen aan nieuwe glastuinbouw stellen. Het standpunt dat de ruimtelijke gevolgen van het zonnepark aanvaardbaar zijn, is daarmee naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak onvoldoende onderbouwd.

Een uitspraak inzake een deugdelijke motivering c.q. een goede ruimtelijke onderbouwing bij gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid is op zichzelf niets nieuws onder de zon. Interessant is wel dat de gemeente Sappemeer bij de ruimtelijke onderbouwing van de inpassing van een zonnepark, het zonnepark gelijkstelt aan glastuinbouw, hetgeen in dit bestemmingsplan binnen de bestemming “Agrarisch – Tuinbouw” past.

Door appellanten lijkt de kwalificatievraag in deze kwestie niet te zijn opgeworpen, waardoor de Afdeling zich ook niet over deze gelijkstelling heeft kunnen uitlaten. Jammer, nu dit op zichzelf al een interessante discussie had kunnen zijn. Nog daargelaten de mogelijke discussie die op dit punt gevoerd kan worden, is voor nu interessant dat als voor de inpassing van zonneparken in een gebied een parallel wordt getrokken met glastuinbouw,  daarmee het vigerende gemeentelijk en provinciaal beleid op dit punt relevant wordt.

Zonneparken, althans de aanvragen hiervoor, schieten op dit moment in Nederland als paddenstoelen uit de grond. In tijden waar duurzaamheid steeds belangrijker wordt en in ons vlakke land met een politiek gunstig klimaat voor zonneparken, zijn ook veel buitenlandse partijen geïnteresseerd in het realiseren en exploiteren van zonneparken. Omdat het een relatief nieuwe ontwikkeling betreft, zijn veel overheden op dit moment nog zoekende naar hun uitgangspunten en moet het relevante beleid veelal nog worden vastgesteld. Bij  gebrek aan een eenduidig beleid omtrent zonneparken, zou – mede naar aanleiding van of onder verwijzing naar deze uitspraak – door gemeenten mogelijk vaker kunnen worden teruggevallen op het gemeentelijk en provinciaal beleid omtrent glastuinbouw. Hierbij is echter van belang dat zonneparken in het algemeen worden gerealiseerd op omvangrijke gebieden waarop voorheen akkerbouw plaatsvond. In dergelijke gebieden geldt nog al eens een verbod op of een beperking voor glastuinbouw, juist om een toename in de bebouwing ter plaatse tegen te gaan. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de besluitvorming. Motiveren is hier dus van groot belang.

Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij hun besluitvorming en zijn derhalve ook gerechtigd om van geldend beleid omtrent glastuinbouw af te wijken ten behoeve van een zonnepark, niet in de laatste plaats omdat met glastuinbouw nooit beoogd is – zo kunnen we wel stellen – ook een zonnepark te omvatten, maar zal dit te allen tijde uitvoerig moeten motiveren. Aanstaand beleid omtrent zonneparken, alsook de afwijkende afmetingen en vormgeving van zonneparken ten opzichte van glastuinbouw én de afwijkende exploitatiewijze (lichtoverlast bij kassen speelt niet bij zonneparken) zou hiervoor bijvoorbeeld een goed argument voor afwijking vormen.

Voor gemeenten en provincies verdient het aanbeveling om spoedig een standpunt in te nemen aangaande de (nieuw)vestiging van zonneparken binnen hun grondgebied. Exploitanten doen er goed aan om alvorens een aanvraag in te dienen zelf ook te inventariseren welk beleid geldt in de desbetreffende gemeente en zo nodig een en ander kort te sluiten in het vooroverleg met het bevoegd gezag. In de einduitspraak die naar aanleiding van onderhavige tussenuitspraak zal worden gedaan, zal blijken hoe de gemeente Sappemeer haar motivatie heeft vormgegeven.

Leonie Muetstege, Juni 2018

Contactpersonen: