Artikelen Overheid

De vrijheid van gemeenten om beleid te wijzigen kent grenzen!

In haar uitspraak van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:329) straft de Afdeling de tournure van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand inzake een verleende omgevingsvergunning voor een fietsenwinkel buiten het concentratiegebied voor winkelfuncties in een enkele overweging af. Dit is niet de eerste keer dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich buigt over besluiten van het gemeentebestuur voor deze fietsenwinkel aan de Amerikalaan. In een uitspraak van 31 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1439) vernietigde de Afdeling deze al en gaf het gemeentebestuur de opdracht om in het nieuwe besluit op bezwaar te onderbouwen waarom de activiteiten van de fietsenwinkel passen in het gemeentelijke beleid. Het college diende tevens te motiveren, waarom een (elektrische) fiets naar zijn aard vergelijkbaar is met volumineuze goederen, zoals bromfietsen en motoren en waarom er qua omvang geen verschil bestaat tussen een winkel/showroom met dergelijke goederen en een fietsenwinkel.

In september 2017 nam het gemeentebestuur een nieuw besluit over de omgevingsvergunning. Het besloot de omgevingsvergunning in stand te houden en die beter te onderbouwen door te verwijzen naar haar gewijzigde Detailhandelsstructuurvisie. Op 18 juli 2017, anderhalve maand na de uitspraak van de Afdeling d.d. 31 mei 2017, heeft de raad de Detailhandelsstructuurvisie gewijzigd en bepaald, dat (elektrische) fietsen, evenals scooters, brommers en scootmobielen als volumineuze goederen worden aangemerkt.

Zoals we vaker zien is een concurrent het daar niet mee eens. Hij vindt de winkel niet passen in het detailhandelsbeleid van de gemeente en vreest concurrentie. Hij geeft in zijn beroepschrift aan, dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat (elektrische) fietsen kunnen worden aangemerkt als volumineuze goederen. Het college heeft het begrip “volumineuze goederen” in de structuurvisie die aan dat besluit ten grondslag is gelegd onredelijk verruimd. Daarbij is duidelijk dat slechts sprake is van incidentenpolitiek gericht op de situatie van zijn concurrent, zo betoogt hij.

In r.o. 4 van haar uitspraak van 6 februari 2019 memoreert de Afdeling aan het standpunt van het college in de eerdere procedure, waarin is gesteld, dat “gelet op artikel 1, onder 20, van de planvoorschriften, (elektrische) fietsen geen goederen zijn die per eenheid een groot vloer- en/of grondoppervlak beslaan en uit dien hoofde moeilijk inpasbaar zijn in een traditioneel winkelgebied, zodat geen sprake is van volumineuze detailhandel.” 

In het besluit van 12 september 2017 heeft het college niet gemotiveerd waarom (elektrische) fietsen nu ineens wel als volumineuze goederen dienen te worden aangemerkt. De motivering onder verwijzing naar de structuurvisie biedt geen soelaas: “In het licht van het oordeel van de Afdeling in voormelde uitspraak dient te worden geoordeeld dat het daarin ingenomen standpunt over (elektrische) fietsen buiten de grenzen van de redelijke beleidsbepaling valt. De ter zitting gegeven toelichting dat op dit punt sprake is geweest van een gewijzigd inzicht op basis van maatschappelijke ontwikkelingen is eveneens onvoldoende om tot een ander oordeel dan in voormelde uitspraak te komen.

Het gemeentebestuur wordt opgedragen om wederom een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waartegen slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Het zal mij benieuwen welk besluit de gemeente Twenterand gaat nemen. Voor de praktijk is dit een interessante uitspraak, in die zin dat niet alles kan worden ‘weggemotiveerd’ door te verwijzen naar op de besluitvorming aangepast beleid. Een beleidswijziging moet binnen de grenzen van het redelijke blijven.

Angélique Claassen, februari 2019

Contactpersonen: