Afdeling bestuursrechtspraak: geen Wnb-vergunning nodig voor brouwerij
(bevestiging uitspraak Rechtbank Oost-Brabant)
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 24 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2448) bevestigd dat geen Wnb-vergunning nodig is voor de activiteiten van de bierbrouwerij in Dommelen (gemeente Valkenswaard). Hiermee volgt de Afdeling de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 9 juli 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:3252). Over deze uitspraak is op deze site al eerder een blog gepubliceerd (http://www.omgevingsweb.nl/samenvatting/geen-wnb-vergunning-nodig-voor-brouwerij).
De exploitant heeft (ingevolge artikel 2.7 tweede lid Wnb) in 2016 een natuurvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van de activiteiten van de bierbrouwerij. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft deze vergunning verleend maar de rechtbank oordeelde dat voor de uitbreiding van de brouwerij geen natuurvergunning nodig is. De rechtbank heeft het besluit van het provinciebestuur dan ook vernietigd en zelf de aanvraag van de exploitant afgewezen. Volgens de rechtbank is er geen toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en is daardoor uitgesloten dat de uitbreiding van de bierbrouwerij ‘significante negatieve gevolgen’ kan hebben. Enkele omwonenden zijn het hier niet mee eens en zijn tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Volgens hen is voor de uitbreiding van de activiteiten van de brouwerij wel degelijk een natuurvergunning nodig vanwege de nadelige gevolgen voor de Keersop, dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied ‘Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux’.
Volgens de Afdeling is het provinciebestuur, bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor de brouwerij echter terecht uitgegaan van de referentiesituatie op grond van de Hinderwetvergunning uit 1992. In 2014 is aan de brouwerij vanwege de uitbreiding van de activiteiten weliswaar een revisievergunning verleend, maar de emissie van NOx en NH3 en daarmee ook de stikstofdepositie ten gevolge van de activiteiten zoals vergund met deze revisievergunning zijn hoger dan de emissie vanwege de activiteiten die waren vergund op grond van de Hinderwetvergunning. De Afdeling verwijst hiervoor (in r.o. 4.1) naar de vaste rechtspraak waarin is bepaald dat “voor de vraag of de wijziging of uitbreiding van een bestaand project significante gevolgen kan hebben, een vergelijking wordt gemaakt van de gevolgen van het bestaande project in de referentiesituatie en de gevolgen van het project na wijziging of uitbreiding. De referentiesituatie wordt ontleend aan de geldende natuurvergunning of, bij het ontbreken daarvan, aan de milieutoestemming die gold op de referentiedatum (dat is het moment waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied), tenzij nadien een milieutoestemming is verleend voor een activiteit met minder gevolgen. Dan wordt de referentiesituatie ontleend aan laatstbedoelde milieutoestemming. Een referentiesituatie kan niet worden ontleend aan een natuurvergunning of milieutoestemming die is vervallen of geëxpireerd.
Als de wijziging of uitbreiding van een project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie (= intern salderen), dan is volgens de rechtspraak van de Afdeling op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat die wijziging of uitbreiding significante gevolgen heeft.”
Het feit dat de hoeveelheid NOx-emissie ten gevolge van de feitelijke situatie in de periode 2012-2014 lager is (2280,6 kg/jaar) dan de NOx-emissie ingevolge de met de revisievergunning uit 2014 vergunde situatie (4250,75 kg/jaar) doet hieraan volgens de Afdeling niet af, omdat de brouwerij toen feitelijk niet zoveel produceerde als mogelijk was op basis van de revisievergunning uit 2014 (zie r.o. 4.8).
Voor wat betreft het verkeer in de referentiesituatie, overweegt de Afdeling (r.o. 6.2) dat, “gelet op het verschil tussen de NOx-emissie ten gevolge van de inrichting, zoals vergund in 1992 (3642,15 kg/jaar), en de inrichting zoals vergund in 2014 (4250,75 kg/jaar), er geen grond is voor het oordeel dat, ook al zou uitgegaan zijn van een lager aantal vrachtwagenbewegingen (….), de emissie van de inrichting, zoals vergund in 1992, hoger zou zijn dan de NOx-emissie van de inrichting zoals vergund in 2014. Het verkeer is hierin niet van doorslaggevende betekenis.”
Dit geldt volgens de Afdeling eveneens voor het al dan niet betrekken van het verkeer van personeel: “Nog daargelaten of sprake is van een toename van verkeer door personeel, zou een eventuele toename er niet toe kunnen leiden dat de inrichting, zoals vergund in 2014, zou moeten worden aangemerkt als de referentiesituatie. Hiervoor is het verschil in emissie te groot. “
Ten aanzien van de door appellanten gestelde overschatting van het aantal verkeersbewegingen in de beoogde situatie, overweegt de Afdeling (r.o. 6.3) dat “een verlaging van het aantal vrachtwagenbewegingen in de beoogde situatie niet kan leiden tot een vergunningplicht op grond van de Wnb, aangezien de afname van NOx-emissie en stikstofdepositie dan alleen maar groter wordt ten opzichte van de referentiesituatie.”
Voorts heeft de rechtbank volgens de Afdeling terecht geoordeeld dat een cumulatietoets geen onderdeel uitmaakt van de vraag of het voorgenomen project vergunningplichtig is. Omdat de uitbreiding van de bierbrouwerij, ten opzichte van de referentiesituatie, niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuurwaarden, is deze toets volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, niet nodig. In dit geval behoefden de aanleg van de Nieuwe Verbindingsweg N69 en de aanleg van de Kempenbaan-West bij Veldhoven dan ook niet meegenomen te worden bij de beoordeling van de Wnb-vergunning.
Gelet op het feit dat de brouwerij zoals vergund in 1992 kan worden aangemerkt als de referentiesituatie en gelet op het feit dat de stikstofdepositie in de beoogde situatie afneemt ten opzichte van de referentiesituatie, concludeert de Afdeling dat is uitgesloten dat de uitbreiding van de bierbrouwerij significante gevolgen heeft voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rechtbank heeft volgens de Afdeling dan ook terecht geoordeeld dat geen vergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb is vereist. Hierdoor heeft de brouwerij nu (eindelijk) duidelijkheid over de vergunningplicht in het kader van de Wnb.
Lucienne Hoenselaar, september 2022