Crisis- en herstelwet permanent en meer
De Crisis- en herstelwet (Chw), oorspronkelijk bedoeld als tijdelijke stimulator van de economie en de bouwsector door vereenvoudiging en versnelling van procedurele trajecten voor ruimtelijke en infrastructurele projecten mogelijk te maken, heeft met ingang van 25 april 2013 een ‘permanente’ status. Wegens gebleken succes heeft de permanente Chw (PChw) nu een geldingsduur voor onbepaalde termijn, met de bedoeling dat de wet zal opgaan in de toekomstige Omgevingswet en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De wet waarbij de Chw ‘permanent’ is geworden, houdt veel meer in dan dat. De wetgever heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse verbeterpunten aan te brengen in de Chw – de zogenaamde ‘quick wins’ – maar ook in diverse andere wetten op het gebied van ruimtelijk ordeningsrecht.
Een selectie van voor de praktijk belangrijkste wijzigingen:
- Aanpassing van de formulering van artikel 1.4 Chw dat de beperking van het beroepsrecht van decentrale overheden heeft geïntroduceerd. Overeenkomstig de oorspronkelijke bedoeling van de planwetgever is verduidelijkt dat de beperking slechts ziet op de mogelijkheid voor decentrale overheden om op te komen tegen besluiten die zijn genomen door een bestuursorgaan dat tot de centrale overheid behoort;
- Het verdwijnen van het gebiedsontwikkelingsplan als apart/zelfstandig planfiguur in de Chw. Het bijzondere regime voor aangewezen ontwikkelingsgebieden waarin milieuruimte wordt vrijgemaakt voor nieuwe initiatieven, wordt voortaan in het bestemmingsplan zelf geregeld zodat in de praktijk geen verwarring meer kan bestaan omtrent de verhouding tussen beide plannen;
- Uitbreiding van de houdbaarheid van onderzoeksgegevens, door toevoeging van een nieuw artikel 13.5 Wm en een nieuw artikel 3.1a Wabo. Laatstgenoemd artikel geldt voor besluiten die zijn voorbereid zowel met de uitgebreide als met de reguliere procedure, en houdt in dat het bevoegd gezag zich bij het verlenen van een omgevingsvergunning in ieder geval kan baseren op gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar;
- Wijziging van artikel 2.7 Wabo door loskoppeling van de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’ met ‘onlosmakelijk verbonden activiteiten’. Hierdoor wordt het mogelijk om, wanneer een van de betrokken onlosmakelijke activiteiten ‘planologisch strijdig gebruik’ betreft, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen. Met deze constructie wordt het mogelijk om, zoals vóór de inwerkingtreding van de Wabo het geval was, de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteiten waarop het planologisch strijdig gebruik betrekking heeft, als het ware diverse malen ‘op te knippen’. De bestaande faseringsregeling in artikel 2.5 van de Wabo blijft ongewijzigd. Er wordt uitsluitend naast die faseringsregeling een extra mogelijkheid gecreëerd om voor projecten een afzonderlijke planologische deelvergunning aan te vragen zodat de uitvoering van een project nader gefaseerd kan worden;
- Toevoeging van een zesde lid aan artikel 6.1 Wro, waardoor verduidelijkt wordt dat schade als gevolg van een bepaling die slechts een bevoegdheid geeft tot een nader besluit, pas wordt bepaald nadat een besluit met gebruikmaking van die bevoegdheid is genomen. Een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid of een uit te werken bestemming leidt dus pas tot schade als daadwerkelijk is besloten tot afwijking of uitwerking;
- Het vervallen van artikel 2.12 lid 2 Wabo (omgevingsvergunning voor tijdelijk planologisch strijdig gebruik). De mogelijkheid van een tijdelijke planologische afwijking wordt toegevoegd aan de ‘kruimelgevallenregeling’ van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor. Door deze wijziging is de reguliere procedure op de voorbereiding van een dergelijk besluit van toepassing, waardoor de proceduretijd wordt verkort van 26 naar 8 weken en zo flexibiliteit ontstaat om snel in te springen op tijdelijke behoeften. De maximum termijn van (voorheen) 5 jaar vervalt;
- Wijziging van de Wet geluidhinder (Wgh) dusdanig dat een besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 110a Wgh niet alleen kan worden genomen ten behoeve van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt verleend, maar ook ten behoeve van een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van die wet wordt verleend. Omdat laatstgenoemde vergunning niet wordt voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb, maar met de reguliere voorbereidingsprocedure, is de Wgh gewijzigd zodat in dat geval het besluit tot het vaststellen van de hogere geluidgrenswaarden (dat normaliter ook met de uitgebreide procedure wordt voorbereid) uiterlijk gelijktijdig met het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning moet worden genomen. Op die manier wordt voorkomen dat de vergunningaanvraag zou moeten worden geweigerd omdat niet tijdig een besluit hogere grenswaarden voorhanden zou zijn;
- Uitsluiting van beroep, van luchthavenbesluiten voor luchthavens van nationale betekenis, door toevoeging van deze besluiten op bijlage 2 ‘bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak’, hoofdstuk 1, artikel 1 Awb, welke bijlage per 1 januari 2013 met de Wab in werking is getreden;
- Verduidelijking inzake de relatie tussen inpassingsplan en bestemmingsplan en vervroeging van het moment waarop de bevoegdheid van de gemeenteraad om een bestemmingsplan vast te stellen wordt opgeschort naar het moment van terinzagelegging van het ontwerp inpassingsplan. Deze opschorting duurt tot 10 jaar na vaststelling van het inpassingsplan tenzij in het inpassingsplan anders is bepaald, bijvoorbeeld wanneer de opschorting is gekoppeld aan een voorwaarde en door de gemeente aan die voorwaarde is voldaan;
- Schrappen van de einddatum van de Wet Stad- en milieubenadering. Ook deze wet behoudt na 1 januari 2014 haar gelding, totdat de wet zal worden opgenomen in de nieuwe Omgevingswet.
De wet van 28 maart 2013 is op 25 april 2013 in werking getreden, met uitzondering van een aantal onderdelen, waaronder de wijzigingen met betrekking tot de vergunning voor tijdelijk planologisch strijdig gebruik. Hiervoor is immers eerst aanpassing van artikel 4 van Bijlage II bij het Bor nodig. De wet voorziet voorts in overgangsrecht voor de wijzigingen met betrekking tot het gebiedsontwikkelingsplan en de vergunning voor tijdelijk planologisch gebruik. Zolang de wet voor wat betreft de tijdelijke planologische afwijking niet in werking is getreden, moet echter worden uitgegaan van de wettelijke situatie van voor inwerkingtreding van de wet van 28 maart 2013.
augustus 2013