De zaak Weespersluis, een tussenstand
Nu gebieds- en projectontwikkelingen op allerlei vlakken met diverse “uitdagingen” te maken hebben (stikstof, netcongestie, om er maar een paar te noemen), biedt een mogelijk procedeerverbod voor ‘notoire klagers’ wellicht een lichtpuntje in deze duisternis. Want het betalen van soms exorbitante afkoopsommen aan bezwaarmakers om vertraging op projecten voor te zijn, lijkt zich inmiddels een weg naar de praktijk te hebben gebaand.[1] Dan zou een verbod (in kort geding) op (“kansloos”, of beter gezegd: “op onredelijke gronden”) procederen uitkomst kunnen bieden. Maar hoe verhoudt zich een dergelijk (civiel) procedeerverbod tot rechtsstatelijke beginselen, zoals het recht op toegang tot de (bestuurs)rechter? Onder andere hierover handelt de ‘zaak Weespersluis’. Op 20 december jl. werd de Hoge Raad, nadat de rechtbank en het Hof hier al een uitspraak over hadden gedaan, hierover geadviseerd.
In eerdere blogs volgden wij de ontwikkeling en de eerdere uitspraken in deze kwestie op de voet: Opvallend: vordering tot het opleggen van een gebod tot intrekken van beroep tegen twee omgevingsvergunningen toegewezen - Vastgoed Advocaten en Procedeerverbod door het Hof teruggedraaid - Vastgoed Advocaten. Voor wie snel wil doorlezen: eerst even een korte recap.
De zaak speelt zich af in de nieuwe woonwijk Weespersluis (inmiddels gemeente Amsterdam), die ongeveer 2.750 woningen bevat, verdeeld over (circa) 200 hectare woongebied en 100 hectare natuurgebied. De bestemmingsplannen zijn in 2017 onherroepelijk geworden en er is een ontheffing verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De GEM Bloemenpolder (hierna: “de GEM”) sloot al in 2012 een overeenkomst met de gemeente (toen nog gemeente Weesp) voor de realisatie van het project. De gemeente is verantwoordelijk voor de infrastructuur, natuurcompensatie en het bouwrijp maken van kavels. De GEM draagt de kavels vervolgens over aan ontwikkelaars voor de bouw van woningen en voorzieningen. De Stichting Flora & Faunabescherming (“de Stichting”) voert al jaren procedures tegen besluiten die te maken hebben met de realisatie van de nieuwe woonwijk. Het project bevindt zich inmiddels in een vergevorderd stadium. In deze zaak gaat het om het verlenen van omgevingsvergunningen voor de bouw van (162) woningen. De Stichting heeft hier beroep tegen ingesteld, omdat zij vindt dat de groenontwikkeling achterblijft bij de woningbouw.
De GEM en enkele kopers van de woningen vroegen de kort gedingrechter (van de rechtbank) om de Stichting te verplichten haar beroep in te trekken, omdat dit de voortgang van de bouw in gevaar bracht. De rechter oordeelde dat de Stichting misbruik van recht maakte en wees de vordering toe, omdat de belangen van de kopers zwaarder wogen dan die van de Stichting. Volgens de rechter had de Stichting andere middelen om haar doel te bereiken. De Stichting heeft aan de beslissing van de rechter voldaan en haar beroep ingetrokken waardoor de omgevingsvergunningen onherroepelijk zijn geworden en de bouw van de woningen is gestart.
In hoger beroep heeft het Hof de uitspraak van de rechtbank echter vernietigd en de vordering van de GEM en de kopers alsnog afgewezen. Het Hof benadrukte in zijn uitspraak het recht op toegang tot de rechter en oordeelde dat de Stichting terecht beroep had ingesteld. Er was geen sprake van misbruik van bevoegdheid, omdat de Stichting belanghebbende was en haar procesbevoegdheid mocht uitoefenen. Het Hof concludeerde dat de Stichting niet te kwader trouw handelde en dat de procedure op voorhand niet kansloos was. Dus, het procedeerverbod ging – voorlopig – weer van tafel. Niet geheel verrassend zijn de GEM en een aantal kopers vervolgens naar de Hoge Raad, onze hoogste rechterlijke instantie, gestapt.
In zijn conclusie [2], het advies voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad, gaat Advocaat-Generaal (“A-G”) Snijders uitvoerig in op de vraag of de burgerlijke rechter op grond van misbruik van bevoegdheid, een verbod kan opleggen aan een partij om te procederen bij de bestuursrechter, wanneer dit beroep onevenredige schade veroorzaakt voor derden, terwijl de bestuursrechtelijke procedure deze bescherming niet tijdig of voldoende biedt.
Het advies van de A-G komt er in het kort op neer dat de uitspraak van het Hof zou moeten worden vernietigd. De A-G is van oordeel dat de burgerlijke rechter in dit geval een procedeerverbod kan opleggen, omdat het om een privaatrechtelijk geschil tussen particulieren gaat en de bestuursrechtelijke middelen tekort schieten of te traag zijn. De burgerlijke rechter kan in een dergelijke situatie dus een noodzakelijke aanvulling vormen op de bestuursrechtelijke rechtsbescherming.
Het gaat hier in de kern om de vraag of sprake is van misbruik van procesrecht (artikel 3:13 BW). Dit artikel bepaalt dat een bevoegdheid niet mag worden uitgeoefend als dit onevenredig is of uitsluitend bedoeld is om schade toe te brengen. Dit laatste wordt vaak aangeduid als ‘kwade trouw’.
In de visie van de A-G kan de burgerlijke rechter het evenredigheidscriterium uit artikel 3:13 BW toepassen, zonder dat sprake is van kwade trouw. Bij deze toetsing moet de burgerlijke rechter rekening houden met de belangen van alle betrokkenen, waarbij onevenredigheid voldoende kan zijn om misbruik van (proces)recht aan te nemen.
Daarnaast stelt de A-G dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van de Stichting in redelijkheid zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de GEM en de kopers, die aanzienlijke schade lijden door de vertraging van de bouw vanwege de bestuursrechtelijke procedure. In deze belangenafweging heeft het Hof volgens de A-G onvoldoende aandacht besteed aan de financiële schade en onzekerheid voor de GEM en de kopers.
Verder heeft het Hof volgens de A-G niet voldoende onderzocht of er (redelijker en minder belastende) alternatieve rechtsmiddelen, zoals een handhavingsverzoek, beschikbaar waren voor de Stichting om haar doel te bereiken. Ook het bestaan van een alternatief kan volgens de A-G immers bijdragen aan het oordeel dat sprake is van onevenredigheid in de zin van artikel 3:13 BW en dus van misbruik van bevoegdheid. Volgens de A-G zou een handhavingsverzoek, ten aanzien van de locatie-eisen die in het exploitatieplan zijn opgenomen, de Stichting in dit geval een (geheel) gelijkwaardig alternatief bieden, zodat moeilijk valt in te zien dat het instellen van beroep niet onevenredig was.
Het is afwachten of de Hoge Raad het advies van de A-G gaat volgen. De Hoge Raad is dat niet verplicht. Het arrest wordt 6 juni 2025 verwacht. Uiteraard houden wij u graag, via de gebruikelijke kanalen, op de hoogte.
Inmiddels is ook het (aangepaste) wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit wetsvoorstel is o.a. opgenomen dat bij woningbouwprojecten vanaf 12 woningen, er één gang naar de (bestuurs)rechter komt in plaats van twee (of drie). Daarnaast zou de bestuursrechter bij deze projecten binnen zes maanden uitspraak moeten doen, wordt het beroep versneld behandeld en moeten de gronden van het beroep sneller worden ingediend. Ook dit wetsvoorstel zou er, zodra het wordt aangenomen/vastgesteld, toe moeten leiden dat er een betere balans ontstaat tussen rechtsbescherming en de voortgang van (woningbouw) projecten.
Wilt u in de tussentijd meer weten of advies over de mogelijke gevolgen van deze kwestie en/of het wetvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting voor uw ontwikkeling of project? Neem dan contact met ons op.
Onze advocaten hebben ruime ervaring in het adviseren en procederen binnen alle aspecten van het vastgoed. Wij kennen de belangen en uitdagingen van onze cliënten als geen ander. Ons team en ons kantoor staan voor u klaar.