Blog uitspraak Raad van State 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84

Het bieden van rechtszekerheid staat hoog in het vaandel

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 11 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:84), staat de toegang tot de rechter centraal. De appellant (hierna: de man) heeft een vordering tot schadevergoeding ingesteld bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: het IMG). Vervolgens heeft de man tegen het afwijzend besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De vraag of het beroep tijdig is, is de te beoordelen rechtsvraag in dit geschil. De rechtbank heeft het beroep namelijk niet-ontvankelijk verklaard in verband met het overschrijden van de  wettelijke termijn van zes weken. Desalniettemin ziet de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) in de omstandigheden van onderhavige zaak aanleiding om het ingestelde beroep als niet verwijtbaar te laat aan te merken.

Beroep niet-ontvankelijk

Nadat het IMG had beslist op de bezwaren van de man, werd het besluit aangetekend verzonden. Echter, het besluit kon niet worden afgeleverd door PostNL, noch worden ontvangen door de man. De brief werd uiteindelijk terugbezorgd bij het IMG. Hoewel de man bij de Afdeling had aangegeven dat hij geen brief of afhaalbericht van PostNL had ontvangen, was dit niet aantoonbaar. De man kon immers onmogelijk bewijzen dat hij dit niet had ontvangen.

Na de beslissing op bezwaar had de man vrijwel direct contact had opgenomen met het IMG. Het IMG verstuurde het besluit als gevolg hiervan (nogmaals) via de e-mail, zodat  de man alsnog binnen zes weken een beroepsschrift kon indienen bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde zijn beroep echter niet-ontvankelijk door het verstrijken van de wettelijke termijn.

Vaste rechtsspraak

Volgens vaste rechtsspraak (o.a. ECLI:NL:RVS:2018:585) is het niet afhalen van het besluit bij het PostNL-punt in principe voor risico van de man. [1] De Afdeling oordeelde dat dit in dit geval echter te ver zou gaan. Volgens de Afdeling was het namelijk aannemelijk dat de man het besluit zou hebben afgehaald indien dit voor hem kenbaar was. Hij had in dit geval geen afhaalbericht ontvangen. Nadat de man er achter kwam dat een besluit was genomen, heeft hij wel direct contact opgenomen met het IMG. Verder blijkt het proces bij het IMG niet goed te zijn verlopen. Dit heeft er ook toe  bijgedragen dat de man niet binnen de beroepstermijn kennis heeft kunnen nemen van het besluit op bezwaar.

Voorts is het volgens vaste rechtspraak (o.a. ECLI:NL:RVS:2018:585) van belang dat in principe alsnog binnen twee weken beroep wordt ingesteld nadat een belanghebbende (appellant) op de hoogte was van het overschrijden van het termijn voor het instellen van beroep. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het geval of een later ingesteld beroep als niet verwijtbaar te laat zal worden aangemerkt.

Conclusie Afdeling bestuursrechtspraak

In de onderhavige zaak ging de man, die zonder rechtsbijstandverlener procedeerde, ervan uit dat hij, nadat hij op de hoogte was van de beslissing op bezwaar, de reguliere termijn van zes weken tot zijn beschikking had om beroep in te stellen. De man wist niet en hoefde ook niet te weten dat deze termijn bij het verzenden  van het besluit op bezwaar al verstreken was. Onder deze omstandigheden past het ook niet om de man aan te rekenen dat hij later dan de uit de (vaste) rechtspraak af te leiden termijn van twee weken, beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.

De Afdeling ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om het ingestelde beroep als niet verwijtbaar te laat aan te merken. De conclusie is dat de man redelijkerwijs niet in verzuim is. De rechtbank heeft in dit geval het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Als gevolg hiervan wordt het beroep tegen het besluit van het IMG met betrekking tot de schadevergoeding door de Afdeling terug verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, die de zaak alsnog inhoudelijk zal behandelen.

Er kan worden geconcludeerd dat er met het vasthouden aan de termijnen voor bezwaar en beroep beoogd wordt rechtsonzekerheid te voorkomen, die ontstaat doordat een besluit, ook na het verstrijken van die termijnen, niet onaantastbaar blijkt te zijn. Het dient de rechtszekerheid van partijen en belanghebbenden. Onzekerheid over de formele rechtskracht van besluiten wordt onwenselijk geacht.

Pelin Bilsel, februari 2023

[1] Raad van State 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:585.

Contactpersonen: